Bijna zestien. Ik naderde maart 2014. Alles verliep aardig goed. Ik zat in de vierde klas van de havo, had lieve vrienden, familie en dieren. Het leven leek zijn gangetje te gaan en ik keek al uit naar mijn zestiende verjaardag.

Het weekend nadat ik de talentenjacht op school had bekeken, uiteraard met veel plezier, voelde ik mij niet lekker. Mijn lichaam was uitgeput. Van de stress van school en het tegen houden van ziekten zoals de griep. Ik was immers al een jaar niet meer ‘echt’ ziek geweest. Na twee dagen plat op bed gelegen te hebben, hadden mama en ik toch maar besloten om naar de longarts te gaan. Hoe langer ik op bed lag, hoe minder lucht ik kreeg. Die maandagmiddag gingen wij naar de longarts. Naast mama wandelde ik door Papenburg heen. Ik dacht nog: ik kan niet wachten totdat ik later net zoals mama word. Gezond en gelukkig.

Bij de longarts kreeg ik medicijnen. Een longontsteking. Daar valt mee te leven, dacht ik nog. In mijn jeugd had ik immers wel vaker wat gehad. Waarom altijd ik? Waarom overkomt altijd mij iets, dacht ik nog. Eenmaal thuis aangekomen ging ik weer in bed liggen. Zo ook die dinsdag. Ik begon mij beter te voelen.

Zo gedreven en ambitieus als ik ben, wilde ik woensdag weer naar school. Die avond zat ik op de bank televisie te kijken en mama. Mijn linker bovenbeen deed een beetje pijn. Het was een rare pijn. Een soort spierpijn. Heel gek, want ik had dat hele weekend alleen maar in bed gelegen. Vlak voordat ik naar boven ging, vroeg mama nog of ik geen trombose had. Zonder er verder over na te denken ben ik naar boven gelopen..

Ik zette langzaam mijn voeten op de traptreden. Mijn conditie was ontzettend verslechterd doordat ik mij zo zwak voelde en het hele weekend plat had gelegen. Dat je conditie echt van honderd naar nul kan gaan, wist ik toen nog niet. Nog een paar treden, sprak ik mijzelf nog toe. Ik probeerde nog de laatste trede te halen, maar toen kreeg ik een ‘klap’ in mijn gezicht.

Mijn lichaam kreeg een shock. Ik sperde mijn ogen en hapte letterlijk naar adem. Terwijl ik sneller begon te ademen, werd het langzaam zwart voor mijn ogen. Mijn hoofd werd steeds zwaarder en ik voelde mijn hart keihard bonken in mijn borstkas. Langzaam trok het bloed weg uit mijn handen en mijn hoofd. Mijn lippen tintelden en mijn lichaam begon zwaarder en zwaarder aan te voelen. Ik probeerde nog mijn kamer te bereiken, maar het ik viel weg.

Het volgende moment voelde ik iets kouds. Ik schrok ‘wakker’ en sperde mijn ogen zodat mijn ogen scherp zouden stellen. Het lukte niet. Ik raakte steeds meer in paniek en begon schokkend adem te halen. Het was alsof iemand mijn keel steeds harder dichtkneep.

Ik hoorde stemmen. Hij schreeuwde, mijn broertje. Ik hoorde het, maar ik begreep niet wat hij zei. Ze praatten, maar het kwam niet binnen. De geluidsgolven die ik waarnam, kwamen binnen als kleurrijke wervelwinden op mijn netvlies.

Het voelde aan alsof er tientallen kilo’s zakken zand op mijn borst stonden. Het gevoel dat ik voelde, was geen pijn. Ik voelde geen steken of een brandend gevoel, maar..

Ik wilde het zo niet meer. Maar toch ook weer wel. Ik wilde niet sterven. Ik wist dat ik moest vechten. Ik wist dat mama en Sander toekeken. Ik wist dat zij bang waren, maar toch kon niemand op dat moment meer bang zijn geweest dan ik..

Mijn lichaam begon steeds meer gevoel en besef uit te schakelen. Alles was wazig. Ik nam de geluidsgolven wel waar, maar ik kon er geen betekenis aan geven. Langzaam ‘zag’ ik de kleurrijke wervelwinden op mijn netvlies steeds kleiner worden en uiteindelijk verdwijnen.  Het werd zwart voor mijn ogen.

De wereld van besef dat ik altijd had gekend, verdween in een kolk op mijn netvlies dat alles om zich heen opzoog. Daarna was het leeg.

Het was zwart. Het was alleen. Ik was alleen. En ik moest het doen.

Ik probeerde te ontwaken, maar het lukte mij niet. Mijn lichaam voelde ontzettend zwaar en ik viel steeds weg. Wanneer het mij wel lukte om te ‘ontwaken’, probeerde ik geluiden te maken zodat ik wist dat ik nog leefde.

Het liefst wilde ik schreeuwen, maar dat lukte niet. Het allerliefste wilde ik hysterisch huilen als een baby, maar dat lukte niet. Alles wat ik wilde doen, kon ik niet meer. Ik was gevangen genomen in mijn eigen lichaam en kon niets meer. Ik stond er alleen voor.

Plotseling waren er stemmen om mij heen. Ik probeerde wanhopig mijn hoofd op te tillen en mijn ogen scherp te stellen, maar dat lukte niet. Het enige wat ik kon doen, was de geluiden in de vorm van kleurrijke wervelwinden proberen te ontrafelen als oordopjes die in de knoop zitten.

Papa. Ik hoorde papa. Papa waar ben je? Mama? Ben je daar ook? Ik wil nog niet dood gaan, laat mij alsjeblieft niet alleen. Ik wil niet dood mama. Blijf bij mij. Alsjeblieft. Ga niet weg. Ik wil niet alleen zijn. Ik heb jullie nodig! Ik kan het niet alleen..

Ik kan het wel alleen. Ik moet het alleen doen. Maar mama, papa. Blijf alsjeblieft bij mij. Ik wil jullie niet kwijt. Ga niet weg..

‘Eline? Eline? Hörst du mich? Ich gehe dich helfen. Alles kommt gut. Wir sind bei dir.’

Mijn lichaam werd verplaatst, zonder mij. Want ik was ergens ver weg. Alleen, maar toch omringt door iedereen van wie ik hield.

Zwart.
Alleen.
Bang.

Ik zag ze. Mama. Ik zag papa. Ik zag mijn lieve broertjes Sander en Martijn. Ik had zoveel spijt van alle gemene dingen die ik gezegd had.

Lisa. Sandra. Merle. Laat mij niet alleen. Ik wil lachen met jullie. Ik wil domme dingen doen. Ik wil mijzelf zijn. Samen met jullie. Laat mij niet gaan. Het spijt mij.

Ik huilde diep van binnen.

Zwart.
Zwak.
Zwaar.

Warmte op mijn hand. Ik probeerde te voelen. Wat was het? Was dat de zon die over mijn huid gleed? Die warme zonnestralen waarvan ik altijd genoot? Was dat het? Wat is het? Ik wilde het weten. Mijn lichaam was zwaar.

Ik werd rustiger. Ik voelde niets. Ik genoot van de stilte. Het was stil. Ik voelde niets.

Licht. Lichter dan het licht wat ik om mij heen had. Lichter dan het licht wat ik zag. Wazige vlekken. Ik probeerde te fronzen. Misschien hielp dat om het beeld scherp te stellen.

Mama! Papa! En.. ik weet het niet. Waarom weet ik het niet? Ik hoor dit te weten? Wat is dat? Wat is het? Wie zijn dat? Waarom zijn zij hier? Wat is er gebeurd? Waar ben ik? Wie ben ik?

Strelingen. Ik greep het harder vast. Ik probeerde mijn hoofd op te tillen en sperde mijn ogen om het beeld scherp te stellen.

Mama. Mama ik ben er nog. Mama ik leef! Mama ga niet weg. Mama ik heb je nodig. Ik kan het niet alleen. Mama blijf bij mij!

Daar is papa. Papa! Papa, ik ben het. Eline. Je dochter. Papa blijf bij mij. Ik wil niet dat je weg gaat.

Mama liet mij los. Ik raakte in paniek. Waarom liet ze mij los? Ik ben niet dood! Ik leef! Laat mij niet gaan! Ik had het idee dat ik weg ging. Weg van alles en iedereen om mij heen. Waar ik naar toe ging weet ik niet. Maar ik ging weg. Weg in een diepe slaap..

Licht.
Rust.
Stilte.

Vage geluiden. Ik kon ze niet herkennen. Ik viel weg.

Toen ik wakker werd was het vier uur. Tenminste, dat werd mij later verteld. Mijn lichaam voelde zwaar. Ik wist niet meer waar ik was. Ik wist wel wie ik was en van wie en wat ik hield. Ik wist ook dat ik mij nog nooit zo bang gevoeld had. En ik wist ook dat ik geluk gehad had en dat ik een vechter ben.

Niemand krijgt mij klein. Niemand doet mij pijn. Ik kan mijzelf alleen maar pijn doen. Als het je overkomt ben je machteloos.

Je bent niets. Het gebeurt en je kunt niets doen, je zult niets kunnen doen en je kan niets. Jij bent immers niets. En wat er gebeurt is alles.

Je bent alleen, maar je bent tegelijkertijd ook met iedereen en alles. Je bent met liefde. Je bent met leed. En je bent vooral met jezelf. Jij bent alleen. Jij bént alleen. Alleen ben jij. Alleen is jou.

Hou van alleen zijn en je houdt van jou. Je houdt van hoe je bent, wie je bent. En wát je bent.

Je houdt van alleen. Het alleen wat je nog nooit bent geweest. Niet het alleen als alleen voelen. Maar het alleen als alleen zijn. Het alleen zijn als in de enige zijn. Het alleen zijn als in de enige zijn die het beseft.

De enige ben jij. Jij bent alleen. En alleen is de enige. Het enige ben jij.

Alleen is samen.
Samen is alles waar je van houdt.